De héle samenleving is verantwoordelijk voor onze jongeren’
Arno Lelieveld en Senel Beyaz
Arno Lelieveld (bestuurder Jeugdbescherming Gelderland) en Senel Beyaz (jeugdbeschermer) van Jeugdbescherming Gelderland houden een pleidooi voor nabijheid in hun werk. Daarom zijn ze ook enthousiast over JIM én willen ze werken met burgervoogden.
‘Een sportleraar moedigde mij vroeger aan en bevestigde mij in wie ik was,’ vertelt Arno Lelieveld aan een vergadertafel in het kantoor in Nijmegen. Hij groeide op in een katholiek gezin van acht kinderen.
‘De leraar gaf me zelfvertrouwen. Tegenwoordig heb ik een coach die mij kritisch bevraagt. Dat is heel belangrijk.’
Voor Senel Beyaz maakte een techniekdocent in de eerste klas het verschil. Hij wist dat Senel samenwoonde met drie zussen en een alleenstaande moeder. Haar vader was uit beeld. ‘Na schooltijd hielp hij mij als ik eten moest koken voor mijn zusjes. Als mijn fietsband lek was, belde ik hem. En hij was ook wel streng, zo voorkwam hij dat ik het spijbelende leven inging. Ik wilde het goed doen voor hem. En omdat hij een Turkse vrouw had, zei hij af en toe wat in het Turks tegen mij tijdens de les. Dat voelde heel speciaal. Hij vervulde een soort vaderrol voor mij.’
Arno en Senel weten dus uit eigen ervaring hoe het is om als jongere iemand te hebben die er voor je is, die extra aandacht geeft en een steuntje in de rug biedt. Nu ze in de wereld van de jeugdzorg werken, komt die kennis goed van pas.
Arno, jij ging aanvankelijk naar de hotelschool. Dat is wel iets anders dan je huidige werk.
‘Ik zie zelf veel overeenkomsten. Het begint met gastvrijheid en een welkom gevoel. Dat is regel 1 in de
hospitalitybranche. In de wereld van de jeugdzorg zou vriendelijkheid ook regel 1 moeten zijn. Vaak is dat ook zo. Maar soms voelen ouders en kinderen zich niet welkom in onze sector en dat is begrijpelijk,
want ze lopen vast in hun leven. Maar ze moeten zich wel welkom voelen bij ons. We willen bij Jeugdbescherming Gelderland wel echt contact maken.’
Wat is dat, contact maken?
Arno: ‘Het is méér dan goedendag zeggen en je naam, functie en rugnummer bekendmaken. Het gaat over aanvoelen en begrip tonen om van daaruit te ontdekken wat mogelijkheden zijn om te helpen. Vaak zitten mensen niet op ons te wachten.’ Senel: ‘Ik herken dat. Bij contact maken hoort ook erkenning geven aan het gezin en uitgaan van de
nobele intenties van de ouders. Wij gingen weleens ergens heen met een plan, zo van: “Wij gaan het hier regelen.” Maar dat zorgt vaak voor weerstand. We hebben geleerd om er allereerst gewoon te zijn in
plaats van formele brieven te sturen. We hebben afgesproken dat we meer bellen met de mensen en op bezoek gaan, in plaats van brieven te sturen. Als een gezinsvoogd wordt gewisseld, belt de teamleider de mensen op en zegt: “Wat vervelend voor jullie, weer een nieuw gezicht.” Als een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, zijn we op de rechtbank aanwezig, zodat we na afloop kunnen vragen hoe de mensen het ervaren hebben. Echt contact maken is veel belangrijker dan met onze laptop in ons rugzakje een plan van aanpak komen presenteren. Dan zie je de mensen denken: waarom kom jij je in vredesnaam met mijn gezin bemoeien?’
Hoe kon die formele benadering in de jeugdzorgsector gebeuren?
Arno: ‘Na de jaren zeventig wilde de sector van haar softe geitenwollensokkenimago af en ontstond verzakelijking. Daarbij hoorde het begrip “professionele afstand”. Ik vind dat een gek begrip. Die afstand is niet de oplossing. Daarom spreek ik liever van “professionele nabijheid”. Wees nabij, zonder dat je wordt meegezogen in de zorgen van een gezin. Toen ik tien jaar geleden in de jeugdzorg begon, was ik verbaasd over de formele omgang met de mensen voor wie we werken. Ze werden “cliënt” genoemd. Met zo’n woord zet je bewust iemand op een voetstuk om vervolgens de afstand zo groot mogelijk te laten zijn. Inmiddels spreken we over “kinderen”, jongeren” en “gezinnen”. En we noemen gewoon hun namen. Dat is een belangrijke ontwikkeling.’
Past het JIM-concept in deze visie van nabijheid?
Arno: ‘Bij uitstek! Ik spreek weleens mensen die totaal stukgelopen zijn op de professionele hulpverlening. Als ik hun vraag hoe het komt dat ze er nu dan toch zo stabiel bij zitten, zeggen ze altijd dat het komt doordat iemand – zoals vrienden, kennissen of een leraar – hen wél heeft gezien als een heel persoon en hen heeft aangemoedigd toen het zwaar was. Dan denk ik: als zo’n JIM-achtig figuur uit het leven van de jongeren dat voor elkaar krijgt, moeten we naar zulke mensen op zoek gaan. Om die reden willen wij sinds kort werken met burgervoogden, omdat er een afstand bestaat tussen uit huis geplaatste jongeren en hun professionele voogd. We proberen dat zelfs te realiseren bij kinderen onder voogdij, door te onderzoeken of er iemand in hun netwerk is die burgervoogd wil en kan zijn. Iemand die dichtbij
is én blijft, ook nadat een jongere 18 wordt.’
Veilige en warme band
Op www.burgervoogd.nl wordt uitgelegd wat een burgervoogd is. ‘Een burgervoogd is een betrouwbare volwassene, die stevig in zijn schoenen staat. Iemand die bereid en in staat is om op te treden als pleitbezorger
van het kind. Iemand die kan en wil samenwerken met de instellingen waarmee het kind te maken krijgt en met het sociale netwerk van het kind, waaronder de ouders. Iemand die een veilige en warme band kan opbouwen en bereid is om er te zijn op belangrijke momenten in het leven van een kind. Nu en later.’ Het gaat dus om een ‘echt mens’ en niet om iemand die aan een instelling verbonden is. ‘Dat kan voor een kind of jongere een groot verschil zijn, vooral als het iemand is die zij zelf uit kunnen kiezen,’ vertelt Arno. ‘Dat ze vragen: “Wil jij mijn JIM of wil jij mijn voogd zijn?” Dat zijn mensen die belangrijk zijn in het leven van de jongeren. Dat kan een tante, vriend of kennis zijn.’
Maar stel nu dat een jongere een ex-bajesklant of een drugsdealer uitkiest als JIM of burgervoogd?
Arno: ‘Je moet er met elkaar natuurlijk goed naar kijken. De belangrijkste vraag is: is deze persoon in staat om emotioneel op lange termijn een goede JIM of voogd te zijn? Ook jongeren die 18 jaar zijn – en dus in principe niet meer in aanmerking komen voor jeugdzorg – hebben baat bij iemand die hen kan blijven ondersteunen.’
Senel, zal de komst van JIM of burgervoogdij jouw werk veranderen?
Senel: ‘In Tiel, waar ik werk, werken we er nog niet mee. Maar van collega’s die er al wel mee werken hoor ik dat hun rol inderdaad verandert. De burgervoogd neemt immers werk over van de gecertificeerde instellingen. Dan zijn wij overbodig. Het principe is juist dat als er een burgervoogd is, wij overbodig zijn en dus ook verdwijnen, en dat juichen we van harte toe.’
Arno: ‘Het vraagt tijd en maatwerk om te onderzoeken bij welk kind er iemand is die dat zou kunnen en willen doen. De burgervoogd vervult immers de rol van de gecertificeerde instelling, met alle rechten en plichten. Voor het kind of de jongere kan het heel goed zijn dat er langdurig iemand is die alles voor hem regelt en die hij vertrouwt. Dan zijn wij overbodig. Maar er zijn ook veel situaties waarbij het beter is dat wij de voogdij uitvoeren.’
Is het de bedoeling dat een jongere in Gelderland een burgervoogd én een JIM krijgt?
Arno: ‘In Nijmegen gaan we actief aan de slag met het vinden van een JIM voor iedere jongere. Die ervaringen nemen we mee en op termijn willen we dat ook in andere plaatsen doen. Dat gaat stapje voor stapje, samen met betrokken partijen. Het zoeken naar een burgervoogd begint in een andere situatie, dat is voor een kind dat niet thuis woont, maar in bijvoorbeeld een instelling of gezinshuis. Een JIM probeert juist steunend te zijn in de situatie waarin het kind of de jongere woont, om te voorkomen dat uithuisplaatsing nodig is.’
Senel: ‘Ik ben zelf enthousiast geworden voor JIM tijdens een meeting in Amsterdam. Ik heb toen contact opgenomen met Stichting JIM en dat leidde tot een gesprek in Tiel. De duurzaamheid van JIM spreekt me het meest aan. Wij zijn er tijdelijk en dan gaan we weer weg. Soms zie je dat in een hulpverleningstraject van vier maanden alles koek en ei lijkt. Als vervolgens de hulpverlening weg is, gaat het weer mis. Als er een JIM in dat proces was geweest en blijft, zou dat waarschijnlijk niet gebeurd zijn. Naast het duurzame aspect spreekt het me aan dat een JIM heel gewoon is. Het is gewoon iemand die je kent en vertrouwt. Jongeren zeggen weleens tegen me: “Jij helpt me, omdat het je werk is.” Ik doe mijn werk met heel veel passie, maar ik kan ze geen ongelijk geven. De JIM is er toch al, voor hem is het geen werk.’
Arno: ‘Inderdaad, veel jongeren zeggen: “Het is jouw werk, maar het is mijn leven.” Daarmee geven ze ook aan: ik heb iets nodig in mijn leven dat bij mijn leven hoort. Het is een interessante vraag of professionals óók een JIM of burgervoogd kunnen worden. Sanel doet dat eigenlijk al.’
Vertel eens, Senel?
Senel: ‘Als een traject is afgelopen, ga ik nog weleens naar een verjaardag van een jongere. Met een jongen heb ik afgesproken: “Ik ben jouw vage kennis.” Als vage kennis rijd ik na mijn werk weleens naar zijn huis toe. Gewoon om even te vragen: “Hoe is het, jongen?” Hij vertelt dan bijvoorbeeld dat hij zijn autorijles spannend vindt. Of hij appt me dat hij ruzie heeft met zijn moeder.’
Moet een professional dat wel willen? Houd je dan wel voldoende afstand?
Senel: ‘Dat zeggen collega’s inderdaad ook en ze waarschuwen me om het niet te doen. Maar ik weet zelf wat ik wel en niet kan doen. Ik beloof ook geen dingen die ik niet kan waarmaken. Ik maak het ook klein: ik zit daar niet elke week, hij appt me gewoon. Je moet toch gewoon menselijk contact met iemand kunnen hebben?’
Arno: ‘Dit is inderdaad de kern van waar het om draait. De persoonlijke betrokkenheid bij mensen is essentieel in ons werk. Dát maakt het werk nu juist zo bijzonder.’
Arno, dus jij trapt als werkgever niet op de rem als Senel na werktijd afspreekt met jongeren?
Arno: ‘Nee. Maar tegelijkertijd moeten onze medewerkers wel ook voor zichzelf blijven zorgen. Ze moeten niet ingezogen worden in de complexe problemen van de gezinnen waarin ze komen. Ik vergelijk ons werk in de gezinnen weleens met werken met gevaarlijke stoffen. Als je niet oppast, neemt de hulpverlener de emoties en stress van deze gezinnen over. Je moet echt goed op jezelf letten, want het gevaar dat je de stress overneemt, is groot.’
Senel: ‘Zeker. En de andere kant is er ook: als ik niet naar een verjaardag van een jongere zou mogen vanwege een of andere regel, dan heeft dat effect op mijn werkplezier. Want daar haal ik juist voldoening uit. En ik snap ook wel dat ik dat niet bij mijn hele caseload moet doen. Dat is ook niet nodig. Maar in dit geval geldt: deze jongen heeft niets, niemand, nada.’
Ook geen JIM dus.
Senel: ‘In dit geval niet. Maar we gaan nu dus altijd op zoek naar eigen wortels, mensen in het eigen netwerk.’
Arno: ‘Dat is wat mensen primair nodig hebben. Je kunt iemand allerlei diagnoses, remedies en therapieën aanbieden. Maar daarnaast heb je gewoon mensen in je eigen netwerk nodig die er voor je willen zijn. In het huidige systeem van normen, protocollen en systemen is het belangrijk dat we onderkennen dat dat eigen netwerk het verschil maakt voor jongeren.’
Je hoort ook wel cynische geluiden: ‘JIM is de zoveelste hype in jeugdzorgland.’
Arno: ‘Ja, in deze wereld zie je een tsunami aan projecten. JIM wordt misschien ook zo ervaren. Het kan best dat JIM een hype is en dat het woord over twintig jaar nooit meer wordt gebruikt. Maar waar het om draait is het dieperliggende verhaal: dat een jongere in nauw contact staat met zijn eigen netwerk. Dat is essentieel! We moeten terug naar het gewone leven om goed voor elkaar te zorgen. Er zijn te veel verhalen van jongeren die aangeven: jeugdzorg heeft mij niet geholpen. Soms zijn ze er zelfs slechter van geworden. En als bestuurder denk ik dan ook: als het niet geholpen heeft, was het zonde van het geld. We hebben ook een verantwoordelijkheid voor het goed besteden van gemeenschapsgeld.’
Ik-gericht
Arno wijst op het belang van de hele samenleving om jongeren die dat nodig hebben te helpen: ‘Dus ook de bedrijfsleider bij Albert Heijn heeft zijn verantwoordelijkheid naar de vakkenvullers op zaterdag. Het
spreekwoord It takes a village to raise a child is hier van toepassing. We moeten het samen doen.’
Senel: ‘Klopt, als hulpverleners hebben we baat bij zo’n samenleving. Als ik mijn moeder en oma
spreek, dan hoor ik dat het vroeger heel normaal was dat je naar elkaar omzag. Je vroeg makkelijker aan je buurvrouw of ze even wilde oppassen. In gezinnen uit niet-Nederlandse culturen ontmoet ik vaak een tante of een oma die vraagt: “Wat kunnen we doen?” Onze Nederlandse samenleving is wel heel erg ik-gericht. Mijn jongeren zijn gebaat bij meer “wij” en ikzelf trouwens ook. Onze jongeren zijn een zorg voor ons allemaal, en niet alleen voor de jeugdbeschermingshulpverleners.’
Niet voor niets hield Jan Terlouw bij De wereld draait door een pleidooi voor het touwtje uit de voordeur.
Senel: ‘Precies, dát soort verhalen hoor ik ook van mijn moeder. Misschien ben ik een naïeve trut, maar waarom kan dat nu niet meer? Wat dat betreft ben ik blij met het boek De meeste mensen deugen van Rutger Bregman. Halleluja, denk ik dan. Laten we daarvan uitgaan. Wij, hulpverleners, kunnen ook wel mopperkonten zijn als we bij een probleemgezin komen. Maar ik kan ook denken: deze mensen deugen ook! De meeste ouders willen het beste voor hun kind. Daarom wil ik zoeken naar de nobele intentie van mensen, ook als ze mij misschien niet direct vertrouwen.’
Kan een JIM helpen om die vertrouwensband tot stand te laten komen?
Senel: ‘Zeker, want dat is iemand die ze sowieso vertrouwen. Een JIM kan hier absoluut bij helpen.’ Arno: ‘De JIM kan een goede vertaling geven vanuit de beleving van de jongere. Een JIM is geen bemiddelaar, maar wel een helper op de communicatielijn. Mensen zitten soms zo vast in hun eigen ideeën. Contact maken met mensen die wantrouwig zijn is heel moeilijk. Soms moet je dan een knoop doorhakken in het belang van het kind, met het risico dat je beide ouders tegen je in het harnas jaagt. Het is echt een balanceeract. Juist omdat JIM geen officiële partij, maar een informele mentor is, kan hij goed helpen in dit proces.’
Zijn er ook nadelen aan het concept?
Arno: ‘Je kunt van alles bedenken: de JIM gaat op de stoel van de hulpverlener zitten of juist op die van de ouders. Of je hoort dat een jongere écht geen eigen netwerk heeft, of een heel slecht netwerk. Maar vaak blijkt dat er wel iemand te vinden is.’ Senel: ‘Ik ben nog wel benieuwd hoe de JIM geborgd is in het hele proces. Bij een ingewikkelde echtscheiding is het echt complex. Hoe voorkom je dat een JIM geen partij trekt voor een van beiden?’
Evelien Tonkens, hoogleraar Burgerschap en Humanisering van de Publieke Sector aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht, noemde de JIM-aanpak ‘een soort belediging van professionals’. Met de komst van JIM zou de jeugdzorg ‘deprofessionaliseren’ en is het gezag van de ‘professional in het geding’.
Arno: ‘Prima.’
Senel: ‘Inderdaad, dat is juist alleen maar goed. We moeten onszelf niet op een voetstuk zetten.’ Arno: ‘Waar het om gaat, is dat je in de professionalisering kijkt naar wat werkelijk waarde toevoegt aan mensenlevens. Als dát professionalisering is, juich ik het toe. Maar meestal gaat professionalisering over veel bijzaken, terwijl de kinderen in de kou staan te wachten tot ze geholpen worden.’
Maar de andere kant is dat werkers in de jeugdzorg bepaalde kennis hebben die een JIM, burgervoogd of de buurvrouw niet heeft.
Senel: ‘Zeker. Maar het kan ook samengaan. Het is niet: JIM erin, hulpverlening eruit. Nee, we trekken samen op.’